• term
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘uitdrukking’ voor het eerst aangetroffen in 1291 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord term termen
verkleinwoord termpje termpjes

de termm

  1. een woord of uitdrukking met een bepaalde betekenis
    • Je moet zorgen dat je de technische termen in je tekst verklaart. 
     Sommige hikers halen hun neus op voor het feit dat ik in hun ogen geen echte thru-hiker ben.’ (‘Thru-hike’ is de term die wordt gebruikt voor een langeafstandswandeling, zoals de PCT, die binnen één kalenderjaar een bepaald land geheel doorkruist.[3]
  2. elk van de getallen in een wiskundige reeks
    • De elementen van de reeks zijn de termen van de reeks. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]


enkelvoud meervoud
term terms

term

  1. term


enkelvoud meervoud
naamwoord term 1, 2: termen
1: terms
verkleinwoord termke termkes

term g

  1. darm
    «Amber is in guod út de terms fan de potfisk.»
    Amber is een stof uit de darmen van de potvis.
  2. term
    «De betsjutting fan dy term wit net elkenien.»
    De betekenis van die term kent niet iedereen.