• te·gen·ko·men
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
tegenkomen
/'te.ɣən.ko.mə(n)/
kwam tegen
/kʋam 'te.ɣən/
tegengekomen
/'te.ɣən.ɣə.'ko.mə(n)/
klasse 4 volledig

tegenkomen

  1. ergatief bij toeval ontmoeten
    • Ik kwam meneer De Vries op Wikipedia tegen. 
     Ik was de hele dag geen weg of mens tegengekomen.[1]
  2. zichzelf tegenkomen: geconfronteerd worden met je eigen beperkingen
     Of zou ik mezelf heel hard tegenkomen, ook al wist ik nog steeds niet precies wat hiermee bedoeld werd.[1]

Iets tegenkomen.

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. 1,0 1,1
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be