tegenin
vnw. bijw. | ||
---|---|---|
voorzetselbijwoord | tegenin | |
persoonlijk | ertegenin | |
aanwijz. | nabij | hiertegenin |
veraf | daartegenin | |
vragend/betrekk. | waartegenin |
- te·gen·in
- samenstelling van tegen en in
tegenin
- prepositioneel deel van een voornaamwoordelijk bijwoord: zich tegen iets verzettend
- Hij ging er niet tegenin.
- Als voorzetsel in de regel gescheiden: Tegen de wind in.
1. zich tegen iets verzettend
- Het woord 'tegenin' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tegenin" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be