• tand·floss
enkelvoud meervoud
naamwoord tandfloss -
verkleinwoord - -

de tandflossm

  1. draadje met een waslaag om etensresten tussen tanden en kiezen weg te schrapen en door het daartussen heen en weer te trekken
     U hebt nog niet uitgepakt, hè? Ik bedoel, op de tandpasta na. En de tandfloss, denk ik zo, als u een brave jongen bent, en dat bent u vast als het op mondhygiëne aankomt.[2]
  1. tandfloss op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “De straf die ze verdient” (2018), A.W. Bruna Uitgevers B.V., Amsterdam, ISBN 9789044976199, hfst. 17 mei