floss
  • floss
  • uit het Engels [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord floss
verkleinwoord

de flossv / m

  1. draadje waarmee men de ruimte tussen de tanden kan reinigen
     Onzekerheid na btw-uitspraak: 6 of 21% op gezichtscrème en floss?[2]
     Maak goed schoon tussen je tanden met ragers, stokers, sticks en floss.[3]
  1. floss op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Onzekerheid na btw-uitspraak: 6 of 21% op gezichtscrème en floss?” (donderdag 24 november 2016), NOS
  3.   Weblink bron
    JULIA ZENDMAN
    “Zo maak je korte metten met een slechte adem” (06 aug. 2022), De Telegraaf