• taf
  • In de betekenis van ‘lichte stof’ voor het eerst aangetroffen in 1592 [1]
  • Van het Perzisch taftan (weven)
enkelvoud meervoud
naamwoord taf taffen
verkleinwoord - -

taf mvo

  1. lichte, geweven , zijden stof
    • Een bruidsjurk waar taf in is verwerkt. 
  • Ook wel gespeld: taft
31 % van de Nederlanders;
27 % van de Vlamingen.[2]


taf m

  1. (spreektaal) werk, job, baan
    «Va chercher du taf
    Ga een baan zoeken! [1]