Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ta·el
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord taël [2] taëls
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de taëlm

  1. (eenheid) benaming voor verschillende gewichtseenheden uit het Verre Oosten, die meestal een grootte van rond de 40 gram
    1. (China) in de goudhandel: 37,1 gram
      • De nominale zuiverheid van een taëlstaaf bedraagt in Hongkong 990, maar in Taiwan kunnen staven van 5 en 10 taël een zuiverheid van 999,9 hebben. [3]
    2. (historisch) (Nederlands-Indië) 38,6 gram (1 taël is 100 mata's; 16 taël is 1 kati), vooral gebruikt bij de handel in opium
      • Toen was, en nu nog is een betrekkelijk gering toezicht voldoende om te beletten, dat ook maar een enkele taël clandestiene opium in het door ons bezette gedeelte van het Atjehsche rijk aan wal kwam, of komt. [4]
      • Ik wou, dat ik maar een paar taël van die boter had,’ antwoordde een ander lachend. [5]
  2. (numismatiek) (geschiedenis) Chinese klompjes zilver munt van rond de 40 gram, gebruikt als munteenheid
    • Po, bedroefd dat zijn gedicht niet eenvoudig genoeg was, maar verheugd dat zijn vermomming hem zo goed verborg, wilde de vrouw een taël geven. [6]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

8 % van de Nederlanders;
9 % van de Vlamingen.[7]

Verwijzingen