• sys·te·ma·tisch
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘stelselmatig’ voor het eerst aangetroffen in 1766 [1]
  • Afgeleid van systeem met het achtervoegsel -isch.
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen systematisch systematischer
verbogen systematische systematischere
partitief systematisch systematischers -

systematisch

  1. stelselmatig, ordelijk volgens een systeem opgezet
     Elke beweging herhaalde ik systematisch; ijsbijl, stap, ijsbijl, stap.[2]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


  • IPA: /ˌzysteˈmaːtɪʃ/
  • sys·te·ma·tisch
stellend vergrotend overtreffend
systematisch
systematischer
am systematischen
alle verbuigingsvormen
  1. systematisch