Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stro·kar·ton
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord strokarton
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het strokartono

  1. karton gemaakt van stro
    • De opbrengst van die landbouw en de aanwezigheid van turf waren de basis voor de agrarische industrie, die zich vooral richtte op de productie van aardappelmeel en van strokarton. [2] 
    • ‘Veendam heeft een rijke historie, maar vanaf het eerste moment zat de club in financiële problemen. In het begin stond de rijke plaatselijke industrie klaar om te helpen. De aardappelmeelindustrie van Avebe, waarvan de directeur groot fan van de club was, de strokarton: het is hier allemaal voorbij.[3] 
    • Zit er nog een arbeider in de Tweede Kamer? Of in elk geval iemand die met zijn of haar handen heeft gewerkt? Zo iemand als Fré Meis, de man uit het Groningse strokarton die begin jaren zeventig voor de Communistische Partij van Nederland in het parlement zat. Of Wim Keja, de bankwerker die, eveneens in de jaren zeventig, door het leven ging als de enige arbeider in de VVD.[4] 
  2. (pejoratief) (figuurlijk) iets met de smaak en structuur van (stro)karton is niet lekker
    • De Saté-Man-sat werkt therapeutisch voor iedereen die wordt geplaagd door de herinnering aan stukjes strokarton-aan-een-stokje op de festivals van vroeger. Liefdeloos zwartgeblakerd kregen die de genadeslag van een plens reebruine pindasaus uit een emmer. Bij de Sat-Man zien we watertandend hoe het zorgvuldig gesneden varkensvlees van de procureur, dat heeft overnacht in opa's marinade, met aandacht wordt gekeerd boven een houtskoolgrill.[5] 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Zaal, Rik
    Heel Nederland: Groningen [2009] ISBN 978-90-295-7200-2 pagina 412
  3. Volkskrant Poul Annema 23 februari 2010,
  4. NRC 7 maart 2017
  5. Volkskrant Nell Westelaken 18 juni 2014,