• stout·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord stoutheid stoutheden
verkleinwoord

de stoutheidv

  1. het stout zijn, het niet braaf zijn, vooral van kinderen
    • Verschillende schrijvers roemen het boek als toonbeeld van verbeeldingskracht, een ode aan stoutheid en kattenkwaad of een onconventioneel verhaal over een autoriteitsconflict. Onder de bewonderaars van Max en de Maximonsters zijn ook kunstenaars, onder wie filmregisseur Spike Jonze, die het in 2009 verfilmde, en romancier Dave Eggers, die het prentenboek tot roman herschreef. [2] 
    • Cor van der Geest, voormalig directeur van de judobond, trainde met Ruska in aanloop naar de Spelen in 72. „Ik heb veel van hem geleerd, niet door wat hij me vertelde, maar door wat hij je liet voelen op de mat.” Van der Geest zal zich ook met een glimlach diens „gekkigheid en stoutheid” herinneren. Want saai was het nooit met Ruska, gevormd door een jeugd in Amsterdam, waar hij moest knokken voor zijn plekje. Hij werd matroos en voer op de Karel Doorman. Daar kreeg hij, zo vertelt hij in zijn boek, een maand detentie opgelegd omdat hij een korporaal „een stomp voor zijn kokosnoot” had gegeven. Het is vermoedelijk de reden dat hij nooit koninklijke onderscheiden werd. [3] 
    • Een eenvoudige droom, gegoten in de ‘stoutheid’ van deze tijd, een vleugje sadomasochisme waarvan Friday al liet zien dat het niet tot daden leidt. Niet de erotiek bepaalt het succes van James, maar haar voorspelbaarheid. [4] 
    • „Wat wel zo is: de stoutheid, de blijmoedigheid is er een beetje af. Jarenlang waren andere fracties jaloers op ons, omdat we een hecht team waren en er bij ons tenminste gelachen werd. En onder Femke hebben we óók zetelverlies gekend. Maar we twijfelden niet aan ons bestaansrecht ofzo. Dat is nu anders.” [5] 
89 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[6]