ongehoorzaamheid
- on·ge·hoor·zaam·heid
- Afgeleid van ongehoorzaam met het achtervoegsel -heid.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ongehoorzaamheid | ongehoorzaamheden |
verkleinwoord | - | - |
de ongehoorzaamheid v
- het niet opvolgen van opgelegde regels; het niet opvolgen van bevelen
- ▸ Onze complete misdadigheid beperkte zich tot onwettig affiches ophangen, demonstreren zonder politietoestemming, ongehoorzaamheid ten opzichte van de politie, scheldwoorden ((belediging') gericht tegen dezelfde politie gepaard aan gewelddadig verzet wanneer de agenten optraden tegen de scheldwoorden.[1]
1. het niet opvolgen van opgelegde regels
- Het woord ongehoorzaamheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044633535