• stok·oud
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen stokoud stokouder stokoudst
verbogen stokoude stokoudere stokoudste
partitief stokouds - -

stokoud

  1. heel erg oud
    • De stokoude man kon niet meer uit zijn stoel opstaan. 
  • "Stokoud" is een absoluut begrip, zodat trappen van vergelijking in de letterlijke betekenis niet mogelijk zijn. Het gaat daarbij dus altijd om de figuurlijke betekenis "heel oud", die door deze eigenlijk onmogelijke vorm extra nadruk krijgt.
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]