• stok·ou·der

stokouder

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van stokoud
    • Twee weken geleden viel de blik op een stokoud handgeschreven receptenschrift van een dode drogist (ontharingsmiddel, hoestdrank, schoenwit, slempsuiker, Bordeausche pap, Parijsch groen, liquor Burowi) en een nog stokouder boekje met aanwijzingen voor bemesting in de landbouw. [1]
  • "Stokoud" is een absoluut begrip, zodat trappen van vergelijking in de letterlijke betekenis niet mogelijk zijn. Het gaat daarbij dus altijd om de figuurlijke betekenis "heel oud", die door deze eigenlijk onmogelijke vorm extra nadruk krijgt.