stenig
- ste·nig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | stenig | steniger | stenigst |
verbogen | stenige | stenigere | stenigste |
partitief | stenigs | stenigers | - |
stenig [2]
- veel op steen lijkend
vervoeging van |
---|
stenigen |
stenig
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stenigen
- Ik stenig.
- gebiedende wijs van stenigen
- Stenig!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stenigen
- Stenig je?
- Het woord stenig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stenig" herkend door:
78 % | van de Nederlanders; |
75 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ stenig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be