• ste·ni·gen
  • In de betekenis van ‘met stenen doodgooien’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
  • Afgeleid van steen met het achtervoegsel -ig
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stenigen
stenigde
gestenigd
zwak -d volledig

stenigen

  1. met steenworpen doden
    • in het land waar de sharia gold, werd de overspelige vrouw door de fanatiekelingen gestenigd. 
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]