Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stem·mig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stemmigheid stemmigheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

stemmigheid v [1]

  1. de netheid en rustigheid vaak met een religieuze tint
    • Het Waalse vocaal ensemble Vox Luminis zingt de complexe polyfone en soms wringende Mariamuziekstukken met grote intensiteit en stemmigheid. Verder klinken nog Te Deum laudamus, een deels gregoriaans Miserere en twee orgelsonates. De afwisseling in virtuoze compositorische technieken is groot, deze stichtelijkheid leidt tot verheffende vroomheid. [2] 
    • Alsof The Bad Seeds de degens kruisen met de jonge Leonard Cohen, zo klinkt The National. [...] Studioplaat nummer zes is opnieuw uitstekend en zal The National vermoedelijk nog groter maken: de stemmigheid is haast ongemerkt wat grootser en toegankelijker geworden. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Kasper Jansen 12 augustus 2014
  3. NRC 1 juni 2013