ernst
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ernst | |
verkleinwoord |
- ernst
- In de betekenis van ‘serieuze gestemdheid, oprechtheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1]
de ernst m
- stemming waarin men de dingen in hun wezenlijke waarde wil zien
- De ernst van de situatie bereikte zijn hoogtepunt.
- de keer dat men ernstig is
- Ze sprak met grote ernst aan de gevolgen van haar beslissing.
1. stemming waarin men de dingen in hun wezenlijke waarde wil zien
- Het woord ernst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ernst" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ernst" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be