steendood
- steen·dood
- van Middelnederlands steendoot, op te vatten als intensiverende samenstelling van steen zn en dood bn , vergelijk Duits steintot [1] [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | steendood |
verbogen | steendode |
partitief | steendoods |
steendood
- helemaal levenloos, ook in figuurlijke betekenis
- ▸ Weet ge dat ik hem, maar het blijft onder ons hé, nog meer dan eens heb moeten scheren en dat terwijl hij al dagenlang stijf en steendood lag? Ge moet niet vragen![3]
- ▸ Peer Goris had twintig jaar lang zijn bloedpens en cervelas gekocht bij Jeroom Meulepas, had hem nooit anders dan ‘Jeroom’ genoemd, en nu was hij liever steendood van zijn ladder gevallen dan ‘Monsieur’ tegen hem te zeggen.[4]
- morsdood (in Nederland meer gangbare vorm)
- Het woord steendood staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- frequentie in teksten in het Nederlands uit België, op een 7-puntsschaal: [5]
- 4
- frequentie in teksten uit België, vergeleken met die in Nederland, op een 7-puntsschaal: [5]
- 5
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ steen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Het verdeelde huis in: Ludo Permentier & Rik SchutzTypisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, steendood
- ↑ Weblink bron “Jeroom en Benzamien.” (1946), N.V. Standaard, Antwerpen / Wereldbibliotheek, Amsterdam, p. 82
- ↑ 5,0 5,1 Ludo Permentier & Rik Schutz“Typisch Vlaams. 4000 woorden en uitdrukkingen” (2015), Davidsfonds, Leuven, ISBN 9789059086517, steendood