• sta·king·bre·ker
enkelvoud meervoud
naamwoord stakingbreker stakingbrekers
verkleinwoord

de stakingbrekerm

  1. iemand die niet meedoet met een staking en zo de kracht van de staking beperkt
    • En nu? Nu is de wasmachinefabriek in gevaar, 286 banen dreigen verloren te gaan. Stakers en stakingbrekers gaan met elkaar op de vuist. Macron werd tussen rokende autobanden onthaald op een fluitconcert, Le Pen kreeg juichende spreekkoren.[2] 
    • Caf-eigenaar Ben Steers startte een Facebookpagina om buurtbewoners aan te sporen het vuilnis mee op te opruimen. Hij kreeg verwijten als úitschot'en 'stakingbreker'naar het hoofd geslingerd en sloot voorlopig zijn deuren. Ík probeerde goed te doen voor de gemeenschap, maar mensen dachten dat ik een politieke agenda had.'De krant meldt nog meer verhalen van mensen die uitgescholden werden, omdat ze de troep voor hun deur opruimden.[3] 
    • “Hiermee gooit easyJet olie op het vuur. Nu vliegen ze de productie dicht met stakingsbrekers en lokken daarmee uit dat we naar langere en meer onverwachte onderbrekingen moeten grijpen de komende weken om easyJet te bewegen om tot een faire cao voor de piloten in Amsterdam te komen.”[4] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 10 MEI 2017
  3. Volkskrant 21 juni 2013,
  4. de Standaard Etienne Verschuren 14 juni 2016