Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • werk·wil·li·ge
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord werkwillige werkwilligen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de werkwilligev / m

  1. iemand die bereid is te werken
  2. iemand die bij een staking wil blijven werken, een stakingsbreker

Bijvoeglijk naamwoord

werkwillige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van werkwillig

Gangbaarheid

Verwijzingen