Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spruw
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘slijmvliesontsteking’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1557 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord spruw -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de spruwv / m

  1. (medisch) een door een infectie met de gist Candida albicans veroorzaakte hardnekkige witte uitslag op de lippen, de tong en het mondslijmvlies
     Spruw zorgt voor witte plekken in de mond van baby’s, variërend van slechts enkele witte puntjes op de tong tot een volledig witte tong en soms zelfs een witte binnenkant van de wangen, het gehemelte en de lippen. Spruw is niet zeldzaam: het komt bij bijna 5% van de baby’s onder de zes weken voor.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

64 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen