spouw
- spouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spouw | spouwen |
verkleinwoord | spouwtje | spouwtjes |
- (bouwkunde) luchtruimte tussen twee muren van een dubbele z.g. spouwmuur
1. (bouwkunde) luchtruimte tussen twee muren van een dubbele
vervoeging van |
---|
spouwen |
spouw
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spouwen
- Ik spouw.
- gebiedende wijs van spouwen
- Spouw!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van spouwen
- Spouw je?
- Het woord spouw staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spouw" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.