spelden
- Geluid: spelden (hulp, bestand)
- IPA: / ˈspɛldə(n) / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈspɛɫdə(n)/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /ˈspɛldə(n)/
- spel·den
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
spelden |
speldde |
gespeld |
zwak -d | volledig | [1] |
spelden
- overgankelijk met spelden vastzetten
- Hij speldde twee lappen stof aan elkaar.
- aanspelden, afspelden, inspelden, omspelden, opspelden, overspelden, vastspelden, verspelden, voorspelden
vervoeging van |
---|
spellen |
spelden
- meervoud verleden tijd van spellen
- Wij spelden.
- Jullie spelden.
- Zij spelden.
- Wij spelden.
de spelden mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord speld
- Het woord spelden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "spelden" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ spelden op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be