• spel·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
spelden
speldde
gespeld
zwak -d volledig [1]

spelden

  1. overgankelijk met spelden vastzetten
    • Hij speldde twee lappen stof aan elkaar. 
vervoeging van
spellen

spelden

  1. meervoud verleden tijd van spellen
    • Wij spelden. 
    • Jullie spelden. 
    • Zij spelden. 

de speldenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord speld
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]