Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·spel·den
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
voorspelden
speldde voor
voorgespeld
zwak -d volledig

Werkwoord

voorspelden

  1. overgankelijk voor lichaam of borst met spelden vastmaken
Afgeleide begrippen

Werkwoord

vervoeging van
voorspellen

voorspelden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van voorspellen
    • ...dat wij voorspelden. 
    • ...dat jullie voorspelden. 
    • ...dat zij voorspelden. 
vervoeging van
voorspellen

voorspelden

  1. meervoud verleden tijd van voorspellen
    • Wij voorspelden. 
    • Jullie voorspelden. 
    • Zij voorspelden. 

Gangbaarheid