• ver·spel·den
  • afgeleid van speld met het voorvoegsel ver- en met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
verspelden
verspeldde
verspeld
zwak -d volledig

verspelden [1]

  1. overnieuw, anders spelden
vervoeging van
verspellen

verspelden

  1. meervoud verleden tijd van verspellen
    • Wij verspelden. 
    • Jullie verspelden. 
    • Zij verspelden.