verspellen
- Geluid: verspellen (hulp, bestand)
- ver·spel·len
- (A) afgeleid van spel met het voorvoegsel ver- met het achtervoegsel -en
- (B) afgeleid van spellen met het voorvoegsel ver-
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
verspellen |
verspelde |
verspeld |
zwak -d | volledig |
[A] verspellen
- overgankelijk spelelementen toevoegen aan een omgeving dat geen spel is.
- Een sollicitatieprocedure verspellen.
[B] verspellen
- wederkerend zich ~ verkeerd spellen, een spelfout maken
- Iedereen kan zich verspellen.
- Nederlands woord voor het Engelse gamify
- Het woord 'verspellen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.