Nederlands

 
1. Een sleedoren met enkele vruchten.
Uitspraak
Woordafbreking
  • slee·do·ren
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sleedoren sleedorens
verkleinwoord sleedorentje sleedorentjes

Zelfstandig naamwoord

de sleedorenm

  1. (bloemplanten) bepaald soort plant met blauwe vruchten, Prunus spinosa   uit de rozenfamilie Rosaceae  
     Het akkerland ligt hoger dan de beemden, en tussen de twee staat de brede houtkant van braam- en sleedorens, van varens, brem, geitenblad en wilde hop, waarvan de vezelige ranken en warrige stengels als pezen door elkaar verstrengelen en er een ondoordringbare muur tussen veld en weide van maken.[1]
     De sleedoren wordt in veel provincies van Nederland aan de kanten van de akkers en bij de wegen bij de hagedoren overvloedig genoeg gevonden.[2]
Synoniemen
Vertalingen
   1. zie: sleedoorn   

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Julien Delauré e.a.
    “Het abc van de Demervallei : Een ‘loop’ door de geschiedenis” (2011), Regionaal Landschap Noord-Hageland vzw, Tielt-Winge, p. 19 kol. 1
  2.   Weblink bron
    Petrus Nylandt (Niek Koomen ed.)
    “Nederlandtse Herbarius of Kruydt-boek” (2007; origineel 1682) op volkoomenoudeherbariaenmedisch.nl