Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • si·tar
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Urdu, in de betekenis van ‘snaarinstrument’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1957 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord sitar sitars
verkleinwoord sitartje sitartjes

Zelfstandig naamwoord

de sitarm

  1. (muziekinstrument) een luitachtig snaarinstrument met een lange hals en een groot aantal snaren (meer dan twintig, een deel ervan ongedempt). De bolle resonantiekast is relatief klein, maar loopt door in de holle hals
    • Het typische Indiase geluid van de sitar. 
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

65 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen