• ser·re
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘glazen veranda’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1889 [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord serre serres
verkleinwoord serretje serretjes

de serrev / m

  1. (tuinbouw) gebouw(tje) met veel glas voor het kweken van planten
    • Deze planten worden gekweekt in de serre. 
  2. (vertrek) glazen veranda, meestal vastgebouwd aan een huis
    • Een huis met een glazen serre. 
95 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  serre     la serre     serres     les serres  

serre v

  1. kas [1], serre [1]
  2. serre [2]
vervoeging van
serrer

serre

  1. eerste en derde persoon enkelvoud onvoltooid tegenwoordige tijd (indicatif présent) van serrer
  2. eerste en derde persoon enkelvoud tegenwoordige aanvoegende wijs (subjonctif présent) van serrer
  3. tweede persoon enkelvoud gebiedende wijs (impératif présent) van serrer