• scru·pu·leus
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘nauwgezet’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1611 [1]
  • afgeleid van scrupule met het achtervoegsel -eus
  • afgeleid van het Franse scrupuleux (met het achtervoegsel -eus) [2] [3]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen scrupuleus scrupuleuzer scrupuleust
verbogen scrupuleuze scrupuleuzere scrupuleuste
partitief scrupuleus scrupuleuzers -

scrupuleus

  1. zorgvuldig, zeer gewetensvol, nauwgezet
88 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[4]