schoren
- scho·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
schoren |
schoorde |
geschoord |
zwak -d | volledig |
- overgankelijk ondersteunen met een schoor
de schoren mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord schoor
vervoeging van |
---|
scheren |
schoren
- meervoud verleden tijd van scheren
- Wij schoren.
- Jullie schoren.
- Zij schoren.
- Wij schoren.
- Het woord schoren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schoren" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "schoren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schoren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be