• schoon·boe·nen

schoonboenen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schoonboenen
boende schoon
schoongeboend
zwak -d volledig
  1. door krachtiɡ wrijven schoonmaken
     De Halt-bureaus proberen jongeren van kleine criminaliteit af te houden door alternatieve straffen op te leggen - zoals het schoonboenen van een met graffiti besmeurd standbeeld.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Rob Schoof
    “Snap Cap moet graffiteur uitschakelen” (20 april 1993) op nrc.nl