boenen
- boe·nen
- In de betekenis van ‘in de was zetten, schoonmaken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1286 [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
boenen |
boende |
geboend |
zwak -d | volledig |
boenen
- met een boender en water schrobben.
- De tegels glansden nadat ze met zeepsop geboend waren.
- ▸ De onbewerkte vloerplanken in zijn zolderkamer met uitzicht op de rivier waren zorgvuldig geboend met groene zeep.[2]
- in de was zetten en glanzend wrijven
- De buurman staat de hele dag zijn auto te boenen.
1. schrobben tot het glanst
2.Inwrijven met was tot het glanst.
- Het woord boenen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "boenen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "boenen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be