• schrob·ben
  • In de betekenis van ‘schoonboenen’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1477 [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
schrobben
schrobde
geschrobd
zwak -d volledig

schrobben

  1. overgankelijk met water en een harde borstel reinigen
    • Hij schrobde hard, maar de vlek ging er niet uit. 

de schrobbenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord schrobbe
98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]