schommel
- schom·mel
- In de betekenis van ‘opgehangen speeltuig waarop men heen en weer kan gaan’ voor het eerst aangetroffen in 1714 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schommel | schommels |
verkleinwoord | schommeltje | schommeltjes |
de schommel m
- een hangend speeltuig bestaande uit touw en een zitje, vooral gebruikt in kinderspeeltuinen
- Die schommel is erg in trek bij de kinderen.
- (scheldwoord) een corpulent iemand, meestal van het vrouwelijk geslacht
- En die dikke schommel had er nog wat van te zeggen ook!
1. een hangend speeltuig bestaande uit touw en een zitje, vooral gebruikt in kinderspeeltuinen
vervoeging van |
---|
schommelen |
schommel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schommelen
- Ik schommel.
- gebiedende wijs van schommelen
- Schommel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schommelen
- Schommel je?
- Het woord schommel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schommel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "schommel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schommel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be