• schim
  • In de betekenis van ‘schaduw’ voor het eerst aangetroffen in 1437 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord schim schimmen
verkleinwoord schimmetje schimmetjes

de schimv / m

  1. fantoom of geestverschijning is een vermeend verschijnsel dat in het volksgeloof doorgaans in verband wordt gebracht met de ziel of geest van een overleden persoon die niet tot rust kan komen
    • Vanuit natuurwetenschappelijk perspectief is men sceptisch over het bestaan van schimmen. 
  2. is de schaduw die een object werpt op een ondergrond of een ander voorwerp, schaduwbeeld
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]