fantoom
- fan·toom
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘spook’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | fantoom | fantomen |
verkleinwoord | fantoompje | fantoompjes |
het fantoom o
- spook, droombeeld
- Hij zag in zijn dromen altijd het fantoom van zijn oma.
- oefenpop gebruikt in geneeskundig onderwijs
- Een reanimatie oefenen de studenten eerst op het fantoom.
- [1] hersenspinsel
- Het woord fantoom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "fantoom" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "fantoom" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be