Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • scheeps·lui
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord scheepslui
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de scheepsluimv

  1. (beroep) (scheepvaart) mensen die deel uitmaken van de bemanning van een vaartuig
     De kleine Karel groeide op met schepen en scheepslui. Hij herkende schepen op grote afstand al. Als kleine jongen bracht hij de vrachtbrieven rond. Hij droomde ervan kapitein te worden.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen