scheepslui
- Geluid: scheepslui (hulp, bestand)
- IPA: / ˈsxepslœy / (2 lettergrepen)
- scheeps·lui
- alleen meervoud, samenstelling van schip zn en lui zn met het invoegsel -s- met klinkerwisseling /ɪ/ in /e/ [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | scheepslui | |
verkleinwoord |
de scheepslui mv
- (beroep) (scheepvaart) mensen die deel uitmaken van de bemanning van een vaartuig
- ▸ De kleine Karel groeide op met schepen en scheepslui. Hij herkende schepen op grote afstand al. Als kleine jongen bracht hij de vrachtbrieven rond. Hij droomde ervan kapitein te worden.[3]
- scheepslieden (meer formeel)
- zeelui
- Het woord 'scheepslui' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Bram Vermeulen“De laatste Hollander in Smyrna” (2 april 2012) op nrc.nl