• scha·duw·zij·de
enkelvoud meervoud
naamwoord schaduwzijde schaduwzijden
schaduwzijdes
verkleinwoord

de schaduwzijdev / m

  1. de kant waar de schaduw valt, de donkere kant
    • Ik loop aan de schaduwzijde van de straat. 
  2. (figuurlijk) de nadelige kant van iets of iemand
    • De groeiende malafide handel in gebruikte onderdelen als bumpers, koplampen en versnellingsbakken is volgens André Bouwman van de stichting Aanpak Voertuigcriminaliteit is de schaduwzijde van de positieve diefstalcijfers over 2016. Dinsdag werd bekend dat er alweer minder personenauto’s in Nederland gestolen werden - 9.179 om precies te zijn. Ook het aantal gestolen busjes, brommers, vrachtwagens, caravans en aanhangers daalde met zo’n tien procent. Maar het aantal auto’s dat spoorloos verdwijnt is nog altijd erg hoog, benadrukt Bouwman: „Zes van de tien auto’s worden niet teruggevonden. In 1995 was dat de helft.” [2] 
  • [1] zonzijde
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Marc Hijink 24 januari 2017
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be