sadly
- Geluid: sadly (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /sædlɪ/
sadly
- droevig, treurig, triest, verdrietig
- bar, bedroefd, danig, deerlijk, erg, terdege, vreselijk, zeer
- «He smiled sadly.»
- Hij glimlachte droevig.
- «He smiled sadly.»
- sadly missed
erg gemist
- «He was a wonderful employee and will be sadly missed.»
- Hij was een prachtige werknemer en zal erg gemist worden.
- «He was a wonderful employee and will be sadly missed.»