Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: sozo

  1. verleden tijd van se


  • Bijwoord, tussenwerpsel, voegwoord: Afkomstig van het Oudnoorse woord svá
  • Werkwoord: Afkomstig van het Oudnoorse woord
  • Zelfstandig naamwoord: Afkomstig van het Oudnoorse woord sár
Naar frequentie 20

  1. zo
    «Hvor har du vært så lenge?»
    Waar ben je zo lang geweest?

  1. zo
    «Så så!»
    Zozo!

  1. zo, zodat
    «Vi løp, vi ikke skulle komme for sent.»
    We liepen, zodat we niet te laat zou komen.
vervoeging
onbepaalde wijs
tegenwoordige tijd sår
verleden tijd sådde
voltooid
deelwoord
sådd
onvoltooid
deelwoord
sående
lijdende vorm sås
gebiedende wijs
vervoegingsklasse Klasse 4 zwak
opmerking

  1. overgankelijk zaaien
  2. overgankelijk, (figuurlijk) zaaien
  • [1-2]: Som en sår, skal en høste.
Wat men zaait, zul men oogsten.
  • [2]: Så vind og høste storm.
Die wind zaait, zal storm oogsten.
  • [1]: pløye, harve og så
ploegen, eggen, en zaaien
  • [2]: så hat en tvil
haat en twist zaaien

  1. verleden tijd van se
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   så     m: såen
v: såa  
  såer     såene  
genitief   sås     m: såens
v: såas  
  såers     såenes  

[A] , m / v

  1. kaf
  2. kafnaald


  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   så     såen     såer     såene  
genitief   sås     såens     såers     såenes  

[B] , m

  1. een houten tobbe



  • Bijwoord, tussenwerpsel, voegwoord: afkomstig van het Oudnoorse woord svá
  • Werkwoord: afkomstig van het Oudnoorse woord
  • Zelfstandig naamwoord: afkomstig van het Oudnoorse woord sár

  1. zo
    «Vil du, så kan du.»
    Wilt u zo kunt u.

  1. zo
    «Så så!»
    Zozo!

  1. zo, zodat
stamtijd
onbepaalde
wijs
tegenwoordige
tijd
verleden
tijd
voltooid
deelwoord

sår
sådde
sådd
sått
Klasse 3 zwak

  1. overgankelijk zaaien
  2. overgankelijk, (figuurlijk) zaaien
  • [1-2]: Som ein sår, skal ein hauste.
Wat men zaait, zul men oogsten.
  • [2]: så hat en tvil
haat en twist zaaien
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   så     såa     såer     såene  

[A] , v

  1. kaf
  2. kafnaald
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   så     såen     såar     såane  

[B] , m

  1. een houten tobbe


Naar frequentie 24

  1. dat, die

  1. zo

  1. zodat
stamtijd
infinitief verleden
tijd
supinum

sådde
sått
volledig

  1. zaaien


  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   så     sån     såar     såarna  
genitief   sås     såns     såars     såarnas  

, g

  1. drinkbak