ruziezoekend
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ru·zie·zoe·kend
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van ruzie zn en zoekend bn
stellend | |
---|---|
onverbogen | ruziezoekend |
verbogen | ruziezoekende |
partitief | ruziezoekends |
Bijvoeglijk naamwoord
ruziezoekend
- geneigd zijn om een conflict aan te gaan
- ▸ De aanleiding voor de ruzie lag volgens de aangehouden verdachte is het ruziezoekende gedrag van de ander.[1]
- ▸ Dacht je dat de koninklijke familie een happy family was? Welnee. Beatrix gruwt van jengelende kinderen, drammende schoondochters, ruziezoekende zonen en kruiperig personeel. Ze is eenzaam, voelt zich onbegrepen en probeert wankelend houvast te vinden in haar plicht.[2]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Antoniemen
Vertalingen
1. geneigd zijn om een conflict aan te gaan
Gangbaarheid
- Het woord ruziezoekend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Jongen vast na ruzie” (11 april 2009), Reformatorisch Dagblad
- ↑ Weblink bron Jacomijn Hoekman“Verbitterde, verzuurde, verbeten vorstin” (30 april 2011), Reformatorisch Dagblad