ruimschoots
- Geluid: ruimschoots (hulp, bestand)
- ruim·schoots
- In de betekenis van ‘rijkelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1787 [1]
- Term uit de zeilvaart: met de wind nog ruim mee
- samenstelling van ruim en schoot zn met het achtervoegsel -s [2]
ruimschoots
- op meer dan voldoende wijze
- Hij voldeed ruimschoots aan alle eisen.
- (scheepvaart) een koers zeilen waarbij de wind schuin vanachteren staat
- We zeilden ruimschoots, dus met een bakstagswind.
- [2] aandewinds
1.op meer dan voldoende wijze
2. met de wind schuin vanachter zeilen
stellend | |
---|---|
onverbogen | ruimschoots |
verbogen | ruimschootse |
partitief | ruimschoots |
ruimschoots
- meer dan voldoende
- De opbrengst van de inzameling betekende een ruimschootse bijdrage tot de leniging van de nood.
- (scheepvaart) een koers zeilend waarbij de wind schuin vanachteren staat
- We zeilden veel ruimschootse koersen.
2. met de wind schuin vanachter zeilend
- Het woord ruimschoots staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ruimschoots" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "ruimschoots" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ruimschoots op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be