Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ru·briek
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘opschrift’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
  • van het Latijn rubrica = rode aarde of rode kleurstof
enkelvoud meervoud
naamwoord rubriek rubrieken
verkleinwoord rubriekje rubriekjes

Zelfstandig naamwoord

de rubriekv

  1. deel van een boek, krant of tijdschrift
    • Rubriceren is iets of iemand in een rubriek, categorie of klasse onderbrengen of verdelen, groeperen, classificeren. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

rubriek

  1. rubriek; deel van een boek, krant of tijdschrift


Veluws

Zelfstandig naamwoord

rubriek

  1. rubriek; deel van een boek, krant of tijdschrift