taalrubriek
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: taalrubriek (hulp, bestand)
Woordafbreking
- taal·ru·briek
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van taal zn en rubriek zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | taalrubriek | taalrubrieken |
verkleinwoord | taalrubriekje | taalrubriekjes |
Zelfstandig naamwoord
de taalrubriek v
- een vast onderdeel in een krant of tijdschrift waarin men taalkwesties behandelt
- ▸ Bij het Jesse-bashen, noteert Ton den Boom in zijn taalrubriek in Trouw, vielen nogal wat woorden uit het zelfde woordveld: 'gedraai', 'zwalkend optreden', 'onverwachte wending', 'draai', 'gezwabber'. Klaver werd, kortom, wispelturig gevonden. En: 'Wie wispelturig heet te zijn, is niet geschikt als bedrijfspoedel van Rutte.'[1]
- ▸ Voor de binnenlandse markt verzorgt zij een taalrubriek in nrc.next, en haar verzamelde overpeinzingen zijn nu gebundeld in Taal is zeg maar echt mijn ding.[2]
Gangbaarheid
- Het woord taalrubriek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron Marjolijn de Cocq“Zit de Jessias straks met zijn lekkere kontje in de Kamer” (16 juni 2017), Het Parool
- ↑ Weblink bron “Drie zingende uitgevers” (08/05/2009), HP de Tijd