risk
- risk
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | risk | - |
verkleinwoord | - | - |
risk
- (spel) gezelschapsspel waarbij men gebieden moet veroveren of een tegenstander moet vernietigen
vervoeging van |
---|
risken |
risk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van risken
- Ik risk.
- gebiedende wijs van risken
- Risk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van risken
- Risk je?
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Het woord risk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
risk | risks |
risk
- risk
- Afkomstig van het Franse zelfstandige naamwoord risque
Naar frequentie | 2554 |
---|
risks | enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | risk | risken | risker | riskerna |
genitief | risks | riskens | riskers | riskernas |
risk, g
- gevaar, gewaagdheid, risico, risk, waagstuk
- «Polisen får inte hålla sig med register över personer som läkare bedömer att kan utgöra en risk.»
- De politie mag geen gegevens bijhouden van personen waarvan artsen denken dat die een risico kunnen vormen.
- «Polisen får inte hålla sig med register över personer som läkare bedömer att kan utgöra en risk.»
- att ta en risk
een risco nemen
- på egen risk
op egen risico
- Zie Wikipedia voor meer informatie. (in het Nederlands)
- Zie Wikipedia voor meer informatie. (in het Zweeds)