Nederlands

 
rijstbouw
Uitspraak
Woordafbreking
  • rijst·bouw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rijstbouw
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de rijstbouwm

  1. (landbouw), (voeding) vorm van landbouw waarbij rijst het belangrijkste geteelde gewas is
    • In de rijstbouw werken mannen en vrouwen, maar niet altijd op gelijke voet. Bij de introductie van bijvoorbeeld nieuwe irrigatietechnieken worden vrouwen vaak uitgesloten.[2] 
    • Volgens Bierkens kan het oppompen van grondwater worden geremd. 'Veel water wordt verspild. Je kan dus betere irrigatiemogelijkheden inzetten. Ook zou het schelen om andere gewassen te verbouwen. In plaats van natte rijstbouw, kan je ook maïs of graan verbouwen', legt hij uit.[3] 
    • De nieuwe toevoegingen aan de trein, is een deel van een campagne om het toerisme in Yamagata te promoten. Dit traditionele plattelandsgebied is onder meer bekend om de rijstbouw en perenvelden.[4] 
    • Rijstbouw vergt per hectare ongeveer twee keer zo veel werk als de tarweoogst, waardoor rijstboeren hun werkzaamheden onderling moeten coördineren om elkaar te kunnen helpen. Het noorden is te koud en te droog voor rijstbouw maar wel geschikt voor tarwe.[5] 
Vertalingen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Dimensie – het blad van de Belgische ontwikkelingssamenwerking, maart/april 2004 Internationaal Jaar: Rijst is leven!
  3. Tubantia, 14 mei 2012 Zeespiegel stijgt door oppompen grondwater
  4. De Telegraaf, 7 maart 2014 Treinreis met voetenbadje
  5. NRC, 1 mei 2018 Hendrik Spiering, Tarwe is individualistischer dan rijst
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be