• ri·gou·reus
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zeer streng’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1503 [1]
  • afgeleid van het Franse rigoureux (met het achtervoegsel -eus) [2] [3]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen rigoureus rigoureuzer rigoureust
verbogen rigoureuze rigoureuzere rigoureuste
partitief rigoureus rigoureuzers -

rigoureus [4]

  1. onverbiddelijk, radicaal
    • Door het complotdenken worden deradicaliseringsexperts door veel moslims gewantrouwd. IS’ers schilderen hen af als verraders of verspreiden het gerucht dat ze voor de Staatsveiligheid werken. Door rigoureus de nadruk op inhoud te leggen, geraken de mannen er meestal door. ‘Al kan dat lang duren.’[5] 
    • Hoewel de grote steden, waar veel burgers met een migratieachtergrond wonen, schoorvoetend overstag zijn gegaan, bestaat er in de meeste provincieplaatsen en dorpen helemaal geen behoefte om het uiterlijk van Zwarte Piet rigoureus te veranderen.[6] 
     De eerste en rigoureuste optie: uitkopen. Hierbij stoppen boeren met hun bedrijf en ontvangen zij daar geld voor. Hiervoor zijn twee regelingen opgezet: een landelijke en een provinciale.[7]
92 % van de Nederlanders;
85 % van de Vlamingen.[8]