Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ra·di·caal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord radicaal radicalen
verkleinwoord radicaaltje radicaaltjes

Zelfstandig naamwoord

de radicaalm

  1. iemand die de uiterste consequenties van een zienswijze aanvaardt
  2. aanhanger van een politieke partij of beweging die zeer ingrijpende hervormingen beoogt
  3. (scheikunde) een molecuul of atoom dat al dan niet geladen kan zijn, maar dat een ongepaard elektron heeft

radicaal o

  1. bewijs van een aanspraak op een bepaald voorrecht, op het uitoefenen van een bepaalde functie enz
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen radicaal radicaler radicaalst
verbogen radicale radicalere radicaalste
partitief radicaals radicalers -

Bijvoeglijk naamwoord

radicaal

  1. diep ingrijpend
    • Het bestaan van het absolute of radicale Kwaad openbaarde zich aan Arendt in het najaar 1943 toen haar de eerste berichten bereikten over het bestaan van een nieuw soort kampen in Midden-Europa 
  2. strevend naar diep ingrijpende hervormingen
  3. (taalkunde) uit wortels bestaande

Bijwoord

radicaal

  1. diep ingrijpend
     Om echt locatie-onafhankelijk mijn geld te kunnen verdienen zou ik een radicaal ander businessmodel moeten zoeken.[2]
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Bijwoord

radicaal

  1. diep ingrijpend, met wortel en tak
    • Als we iets radicaal uitroeien, dan doen we dat met wortel en tak 
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen