ridicuul
- ri·di·cuul
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘belachelijk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1650 [1]
- uit het Frans [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ridicuul | ridiculer | ridicuulst |
verbogen | ridicule | ridiculere | ridicuulste |
partitief | ridicuuls | ridiculers | - |
ridicuul
- iets wat weinig of niets te maken heeft met de echte werkelijkheid en als zodanig lachwekkend is
- Mijn koffer ligt klaar, ik ben niets vergeten, alles is onder controle. Het universum buigt zich naar mijn wil. Als Icarus vlieg ik door een hogedrukgebied van hybris. Ik heb zelfs het ridicule plan opgevat om fit te worden. Geen probleem, ik heb nog ruim de tijd om te gaan joggen. Mijn telefoon en een huissleutel in een band rond mijn bovenarm, mijn haren in een arrogant huppend staartje. Feministische hymnes schallen via oordopjes door mijn schedel. [3]
- ADO-directeur Mattijs Manders noemt het verhaal ‘honderd procent onzin’. ,,Het is kwalijk dat El Pais zomaar onze naam noemt zonder dat we weten waar het over gaat’’, aldus Manders. ,,ADO zal nooit en te nimmer geld overmaken naar welke derde partij dan ook. Het is ridicuul om dat terug te moeten lezen. Ik zie ook geen logische reden om ADO in dit dossier te noemen. Ik vraag me zelfs af wat UVS ermee te maken heeft.’’ [4]
- Het woord ridicuul staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ridicuul" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "ridicuul" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ ridicuul op website: Etymologiebank.nl
- ↑ de Standaard DINSDAG 19 SEPTEMBER 2017
- ↑ Tubantia Mark Caldenhoven 26-september-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be